In 1539 te Coevering onder Sint Oedenrode is Gijsbert geboren. Zijn vader, Peter Ghijsbert Loenis van de Coevering was gehuwd met Genoveva, dochter van mr. Jan Lamberts van Brogel of Breugel, uit welk huwelijk vijf kinderen werden geboren. Zoon Ghijsbert werd geestelijke en behaalde te Leuven de graad van licentiaat in de theologie. Rond het jaar 1566 werd hij pastoor in Oss en vanaf 1571 korte tijd deken in het district Oss. Op 16 augustus 1569 werd hij kanunnik, met een beneficie, in de Bossche Sint-Janskerk. Bisschop Sonnius (van 1560 tot 1569) bestemde Coeverincx tot aartsdiaken (vicaris-generaal), de benoeming geschiedde door de volgende bisschop, Metsius, (van 1570 tot 1580) in 1571. De aartsdiaken heeft onder andere tot taak om pastoors en andere beneficiaten in te stellen. Hiervan waren uitgezonderd de beneficiaten van de Sint-Jan, de rectoren van de twee beneficiën in de Sint Antoniuskapel op het Hinthamereinde en die van de Barbarakapel; alsmede de plebanen van de Sint-Jan, de pastoors van het Groot Begijnhof en van het Groot Gasthuis (die door het Sint Janskapittel werden aangesteld). Over de bevoegdheden van de aartsdiaken had Coeverincx nog al eens onenigheid met bisschop Metsius, totdat in 1574, op 19 mei, het geschil werd bijgelegd. In het jaar 1571 werd Coeverincx ook het bestuur van de priesterseminaries toevertrouwd: hij werd president en professor aan het seminarie. Aanvankelijk was het seminarie gevestigd in het Fraterhuis van de broeders van het Gemene Leven, vanaf 1576 werd het gevestigd op de Papenhulst en het jaar daarop in de Triniteitstraat (Trierentrei), omdat hier een huis stond dat aan een beneficie van het seminarie was verbonden. Coeverincx bestuurde dus, met de bisschop, het bisdom. Ze deden in augustus en september 1571 samen kerkvisitaties. Coeverincx droeg bijzondere zorg voor de vele geestelijke gestichten. In 1578 werd hij benoemd tot officiaal, in 1585 tot deken van het kapittel gekozen en in 1589 door koning Filips II benoemd tot bisschop van Deventer. Graag had hij die benoeming geweigerd, maar hij berustte erin. Zijn bekwaamheden waren algemeen bekend. Voordat alle officiële stukken naar Rome waren verzonden, werd in 1590 de stad Deventer door de Staatse troepen veroverd en wachtte Rome de gevolgen af. De benoemde bisschop bleef in ´s-Hertogenbosch wonen, bestuurde na de dood van bisschop Crabeels in 1592 als kapittelvicaris het bisdom en werd vervolgens steun en toeverlaat van diens opvolger Masius. Hij was in 1587/8 gewoon lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap geworden, gezworen broeder is hij nooit geweest. Hij aanvaardde in 1596 de geestelijke zorg over het klooster van de Zwartzusters in de stad. Na een werkzaam leven stierf hij op 20 september 1613 en werd in het koor van de Sint Jan begraven. Het graf van Coeverincx is geruimd in 1658. De gouverneur van ´s-Hertogenbosch, Johan van Wijnbergen (1590-1658), had in zijn testament verzocht om vlakbij het grafmonument van bisschop Masius begraven te worden. Zijn neef bracht dit verzoek na het overlijden van Van Wijnbergen over aan het Bossche stadsbestuur. Het werd gehonoreerd: het graf van Coeverincx, kanunnik en deken van de Sint Jan en bisschop van Deventer, werd aan Van Wijnbergen toegewezen. De zerk van Coeverincx is uit de kerk verwijderd (of hergebruikt?), in ieder geval nooit gevonden en een beschrijving is niet bewaard gebleven. Uit Coeverincx´ testament van 9 september 1613 blijkt dat een aantal van zijn vrouwelijke verwanten in ´s-Hertogenbosch bij hem hebben ingewoond. Waarschijnlijk eerst zijn zus Peterken, die in 1572 overleed, en ook zijn moeder, zijn zus Maria en haar dochter Genoveva van Santvoirt. Toen zijn moeder in 1592 overleed, werd ze in de Sint Jan begraven, voor het altaar van Barbara, Petrus, Paulus en Martinus in de middelste straalkapel. Ghijsbert liet voor haar en voor Peterken de grafsteen hakken. (graf nummer 494). In zijn testament van 1613 bepaalde Coeverincx dat hij onder een eenvoudige steen begraven wilde worden naast het graf van zijn moeder en zuster. Aan die wens is om onbekende redenen geen gehoor gegeven: hij werd na zijn dood op 20 september 1613 begraven in het hoogkoor. Ghijsberts laatste huishoudster, zijn nicht Genoveva van Santvoirt, stierf in 1624 en werd in het graf van haar grootmoeder en tante bijgezet. Coeverincx heeft veel geschreven en veel documenten verzameld. Zijn handschrift bestaat uit 345 bladen folio recto et verso. Het eerste deel van het manuscript, nu in eigendom van de abdij Heeswijk, gaat over de oprichting van het bisdom, de belangen van het seminarie en van vele collegiale kerken. In het tweede deel beschrijft hij de meeste kloosters van het bisdom. Hij stichtte op 9 september 1613 drie beurzen voor de Fraterschool van de Broeders van het Gemene Leven in de stad en verder voor verschillende faculteiten aan de universiteit van Leuven of Douay. De uitvoerders van het testament verleenden de beurzen op de eerste plaats aan bloedverwanten van de stichter en verder aan de bekwaamste studenten uit St. Oedenrode en Den Bosch. Coeverincx zegt verder in zijn testament dat zijn handschrift na zijn dood moet overgaan naar de archieven van het kapittel van ´s-Hertogenbosch en het is met de archiefstukken van het Fraterhuis naar het archief van de Norbertijnen van Berne overgebracht die het Fraterhuis in de Hinthamerstraat in 1629 hadden gekocht en betaald, juist vóór de reductie. Hij zegt tevens in zijn testament dat zijn handschrift bevat ´de oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden, de bul over de grensscheiding van die bisdommen, de afscheiding van de Abdij van Tongerloo van het bisdom ´s Bosch en vele andere zaken, betreffende de oprichting van kloosters en de hervorming daarvan door den bisschop van ´s Bosch en dat het testament is samengebonden in wit leder´. Van den Elsen en Hoevenaars (zie de bronnen) hebben het gehele manuscript uitgegeven. Ze zeggen in hun voorwoord dat Coeverincx zo veel kon schrijven en steeds toevoegen, zijn hele leven, omdat hij vaak de kloosters bezocht en van alle gebeurtenissen op de hoogte was. Een greep uit de inhoud: Het Groot Ziekengasthuis, het groot Begijnhof, de kluizen van de kluizenaressen, o.a. aan het Begijnhof hier, het Fraterhuis en de Broeders van Orthen, het St. Geertruiklooster, klooster St. Annenborg, het Bethaniëklooster, klooster Nazareth, klooster St. Elisabeth achter de Tolbrug, klooster Mariënburg, het Wilhelmietenklooster, Predikherenklooster enz. alle te ´s-Hertogenbosch. Maar ook kloosters in de buitengebieden werden gevisiteerd en in de ´Analecta´ opgenomen. |
Bronnen | |
• | L.H.Chr. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ´s-Hertogenbosch (Sint-Michielsgestel 1872) II. 18, 179-184, 245 |
• | Fr. G. van den Elsen en Fr. W. Hoevenaars, (allebei Norbertijnen), bewerking van ´Analecta Gijsberti Coeverincx´, I en II, uitgave Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, Heeswijk 1907 |
• | Jan van Oudheusden, Harry Tummers e.a. De grafzerken van de Sint-Jan te ´s-Hertogen- bosch (2010) IV. zerk 494 en 479 |
St. Oedenrode, Couvering. Komt voor in Leuvens theologantenregister uit de jaren 1553-1563. Daar aangeduid als magister (geen imm. en artespromotie te Leuven gevonden). Voerde titel S.T.L. Geboren te Couvering (bij St. Oedenrode) ca. 1539. Pastoor te Oss (ca. 1566-1571). Vanaf 1569 tevens kanunnik te 's-Bosch. Werd in 1571 aartsdiaken en president van het seminarie te 's-Bosch. Kapitteldeken (1585-1613). In 1589 benoemd tot bisschop van Deventer, echter niet gewijd. Bestuurde vanaf ca. 1592 als vicaris capitularis het bisdom 's-Bosch. Lid van de O.L.V. Broederschap. Overleed 20 september 1613. Stichter van studiebeurzen.ARAB/FUL 502; NNBW, III, 246; Schutjes, II 181, IV 271; Brab. (1952) 269-274; BB (1969) 8; Van Dijck, 218; DdW, IV, 294; Anal. Coev.; Ten Cate, 436; Heemschild, jrg. 1, nr. 2, 1-8 | 428 |
2662 |
Minuutakten. 1582-1613. 1 band. |
1887 |
W.A. DonckersTestament Van den Hoogeerw. Heer Gijsb. Coeverinx, benoemd Bisschop van Deventer, Kanunnik en Deken van het Kapittel van St. Jan te 's Bosch enz. enz. 9 sept. 1613Handelingen van het Provinciaal Genootschap (1887?) 177-193 |
|
1958 |
A.M. FrenkenEen weinig bekende Handschriftenverzameling van Gijsbertus CoeverincxBossche Bijdragen XXIV (1958) 122-139 |
|
2010 |
Jan van Oudheusden en Harry Tummers (red.)494. Genovefa van Brogel, 1592De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : III Kooromgang (2010) 391-394 |
1907 |
G. van den Elsen en W. HoevenaarsAnalecta Gijsberti Coeverincx : Pars IIProvinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen | 's-Hertogenbosch 1907 |
H. Bots, J. Matthey, M. Meyer, Noordbrabantse studenten (1979) 428
G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten (1973) 218, 218n
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 192-193
L. van de Meerendonk, Het klooster op de Eikendonk te Den Dungen II (1964) 45, 103, 111
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 136, 211, 254
M.A. Nauwelaerts, Latijnse school en onderwijs te 's-Hertogenbosch tot 1629 XXX (1974) 32, 40n, 55, 67, 74n, 89, 90, 110n, 165n, 180, 181n, 187n, 280, 281n, 283, 284, 292, 293, 295, 310
Noordbrabants Historisch Jaarboek 33 (2016) 79, 88, 93
Jan van Oudheusden en Harry Tummers, De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch (2010) I. 70, 86
J.W.M. Peijnenburg, Van Roomsche Zegeningen en Paapsche Stoutigheden (2009) 51, 52, 55, 57, 61, 64, 66, 114
H.J.M. van Rooij, Het Oud-archief van het Groot-Ziekengasthuis te 's-Hertogenbosch (1963) I. 3620
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) II. 181; IV. 271
Varia Historica Brabantica III (1969) 137, 139, 141-143, 146-150, 152, 153, 155, 158, 159, 162